Robijn dankt zijn naam aan de rode kleur en wordt genoemd in het Latijn ‘Ruber’. Robijn behoort samen met saffier tot de korund groep. Aanwezige chroomoxide in de grond kleurt de korund rood. De rode kleur is op verschillende vindplaatsen ter wereld in het algemeen iets verschillend, maar kan echter niet gebruikt worden om de herkomst te bepalen. Dit komt doordat in iedere vindplaats verschillende kleuren robijn worde gevonden.

De aanduiding ‘Burma robijn’ of ‘Siam robijn’ is dan ook meer op te vatten als een kwaliteitsbegrip. Deze hebben een duivenbloedkleur, zuiver rood met een lichte blauwe zweem. De kleurverdeling is vaak ongelijk, strepig of vlekkig. Ruwe robijnen zien er dof en vettig uit, geslepen heeft de robijn een glans bijna als diamant.

Robijn heeft een hardheid 9 en is na diamant het hardste gesteente, al is het slechts 1 / 140 maal zo hard als diamant. Aan de andere kant is korund zeven maal harder dan topaas, het opeenvolgende hardste mineraal na de korund groep. Insluitsels komen vaak voor in robijn. Ze betekenen geen kwaliteitsvermindering, maar zijn integendeel de garantie van echtheid. Grote robijnen zijn zeer zeldzaam. Slechts 1 % van de totale productie wordt en is geschikt voor de juwelen industrie.